Historie Jachthoorn

Beknopte geschiedenis van de Jachthoorn en het Jachthoornblazen (tekst van Willem O. van Zoeren)

In 1992 werd het boekje “De jachthoorn door de eeuwen heen” geschreven met als ondertitel “Een beknopte schets van de geschiedenis”. Daaruit is de tekst genomen voor dit artikel.

Hoorns bestaan er welhaast sinds mensenheugenis. Het waren lang niet altijd jachthoorns. Wel hebben ze gemeen dat ze veelal gebruikt werden voor religieuze doeleinden en het geven van instructieve signalen in het leger.

Uit de bijbel kennen we de Sofar. Een hoorn van een buffel, die verhit wordt en enigszins plat gemaakt. Hier werd de hoorn bij de godsdienstbeoefening gebruikt. De Romeinen kenden de Lure, een hoorn van metaal en leer. Ze hadden er hele corpsen van die muziek maakten in zegetochten en -wellicht ook – directieve signalen tijdens de veldslagen.

Viola Roth, een (toenmalige) studente van de Indiana University heeft een interessante studie geschreven getiteld “The Legacy of the Royal Hunt”: its origins“(Bloomington, 1986). Daarin schetst zij de voorgeschiedenis van de jachthoorn. Men gebruikte hoorns van buffels en zelfs slagtanden van olifanten, al of niet beslagen met gouden dan wel zilveren versierselen. Veel muziek kwam er niet uit: één toon, als je je best deed, 3 tonen. Op die ene toon was dan ook een vijftiental signalen gebaseerd die, volgens de “Livre de Chasse“(Gaston de la Foix, ongeveer 1507) gebruikt werden voor de koninklijke hertenjacht. Het “notenschrift” bestond uit rechthoekige reepjes, open dan wel dicht, die kwart- en achtste noten voorstelden. Het gegeven signaal moest niet alleen van links naar rechts, maar ook achterstevoren worden geblazen.

Rond 1680 worden de eerste jachthoorns gebouwd in Frankrijk. De jagermeester van Lodewijk de XIV, de Maquis de Dampierre, componeert de eerste jachtfanfares waarvan er vele nu nog worden geblazen. Dit vindt navolging bij de koninkrijken en adel in Frankrijk en ver daarbuiten. De buitenlandse koninklijke en keizerlijke hoven stuurden hun zonen naar het Franse hof om er etiquette te leren, Frans te spreken, cultuur te snuiven en te jagen. Zo ook Franz Anton, Graaf von Sporck (1662-1735). Als deze vroegtijdig z’n opleiding moet beeindigen in Frankrijk om het onderkoningschap van zijn vader op te volgen, stuurt hij twee lijfeigenen, Wenzel Sweda en Peter Rollig, naar de Franse jachthoornblazers om de kunst af te kijken en mee terug te brengen naar Bohemen. Deze komen beleerd terug en leren hun jachthoornblaaskunst dan weer aan anderen. Het is ook Sporck geweest die in zijn eigen hofkapel de hoorn introduceerde.

Er ontstond een Boheemse school. Als (vermoedelijk) Anton Joseph Hampel dan ook nog de stop- en demptechniek ontwikkelt, wordt de hoorn een volwaardig instrument voor – de nu – klassieke muziek, zeker nadat hij met Johann Werner de “Inventiehoorn” ontwikkelt. De inventiehoorn staat in een basisstemming, maar is met montabele buizen verstembaar. Dit instrument is zeker tot na 1830 in gebruik geweest. Wij kennen de stop- en demptechniek nog wel uit de Es-seminars in Duitsland. Men kan dus vststellen dat in Mozart’s tijd de scheiding plaatsvond tussen amusements- en jachtmuziek. Bekende blazers uit ie tijd zijn b.v. Johann Wenzel Stich oftewel Punto en een tijdgenoot en persoonlijk vriend van Mozart, Ignaz Leutgeb. Als u eens de hoornconcerten van W.A.Mozart opzet, moet u bedenken dat deze in zijn tijd helemaal met stop- en demptechniek werden bespeeld. Helaas zijn ze niet op cassette of CD te leveren.

Ventielen en kleppen werden pas rond 1810 uitgevonden. Door het gebruik van ventielen en ingebouwde pijpen behoefde men het instrument niet meer te verstemmen d.m.v. hulpstukken. Het heeft -in verband met de min of meer gebrekkige bouwmethode- nog enige tijd geduurd voordat deze hoorn als volwaardig instrument werd geaccepteerd in de toenmalige orkesten. Op kopie-18e-eeuwse hoorns wordt nog gespeeld door de hoornisten van het Orkest van de 18e eeuw. Onze pure Essers gebruiken deze techniek alleen bij b.v. het Andante uit de Boerenmars.

Klassieke- en jachthoorn kregen hun eigen cultuur. In het jachthoornblazen (dat op dat moment in Duitsland, Frankrijk en zelfs Engeland plaatsvond) treedt een achteruitgang op. In Engeland verdwijnt het jachthoornblazen vrijwel helemaal. In 1848 wordt in Duitsland de parforce alleen nog bij zeldzame koninklijke jachtpartijen geblazen.

Rond 1880 vindt er in Oostenrijk een “revival” plaats. Georg Franz Dietrich Winkel schrijft in 1805 een “Handboek voor jagers, geautoriseerde jagers en jachtliefhebbers waarin jachtfanfares voorkomen, maar deze stoelen op de Franse traditie. Een ander figuur, Stephen Behlen, neemt in zijn boek deze signalen over en vult deze aan met o.m. “Halali und Hirsch tot” en “des Schweines tot”, alles voor parforcehoorn.

Het is wellicht leuk om te weten hoe de Plesshoorn aan zijn naam komt. Aanvankelijk heette deze hoorn een “Einschleifenhorn”. Zo rond 1880 was het Hans Heinrich de XI, Fürst Pless (1838-1909) die het ceremonieel jachthoornblazen hooghield tijdens de jacht. Hij kwam in de gunst van de Pruisische koning en werd benoemd tot Opperjagermeester van de Keizer. Aan der Hans danken we dus de naam van onze kleine jachthoorn.

Over de herkomst van de z.g. directieve signalen is niet veel bekend. De eerste signalen stammen uit 1787 en zijn veelal afgeleid van Pruisische- maar ook Engelse legersignalen. Zo heette toen ons “verzamelen drijvers”, “rechts ziehen” en “zusammen schliessen” heet bij ons “verzamelen jagers”. Reveille, Begroeting, Eten en Jacht Voorbij vormen qua herkomst nog een raadsel. Het zijn de Duitsers Harnack, Eisenschink en vooral Neuhaus die hier in de twintigste eeuw enige ordening hebben aangebracht.

Eisenschink maakte het nogal bont door te beweren dat het blazen van een Pless niet moeilijker was dan het drinken van een fles bier. Je blaaskracht was te testen met een kaars, die brandend op een tafel werd geplaatst. Kon je die nu vanaf 100 tot 85 cm uitblazen, dan zou Louis Armstrong jaloers op je zijn. Zou het niet lukken op een afstand van 20 cm tot 0 cm, dan kon je beter piano gaan spelen.

tekst van Willem O.van Zoeren (Ridderkerk maart 1996). Overleden in de zomer van 2003.